De Amerikaanse regering beschuldigt Rusland van inmenging in de presidentsverkiezingen ten gunste van de Republikeinse kandidaat Donald Trump. De ministers van Justitie en Financiën kondigden sancties en aanklachten aan tegen medewerkers van het Russische staatspropagandakanaal RT, het vroegere Russia Today.
RT is sinds 2017 in de VS verboden, omdat het is bestempeld als "buitenlandse agent". Volgens de aanklacht hebben medewerkers van RT via stromannen 10 miljoen dollar betaald aan een bedrijf in de Amerikaanse staat Tennessee om online video's te maken die de Amerikaanse democratie ondermijnen.
Het niet nader genoemde bedrijf in Tennessee heeft volgens de Amerikaanse justitie sinds november circa 2000 video's geproduceerd. In één video kregen de VS en Oekraïne de schuld van de aanslag op een concertzaal in Moskou, in maart van dit jaar. Daarbij vielen meer dan honderd doden en gewonden.
Verborgen propaganda
Minister van Justitie Garland zei dat Moskou via verborgen propaganda probeert te bereiken dat Trump de verkiezingen wint van de Democratische presidentskandidaat Kamala Harris. Bovendien zou Rusland erop uit zijn de steun voor Oekraïne te verminderen.
De aangeklaagde RT-medewerkers bevinden zich niet in de VS. maar in Rusland. RT reageert spottend op de aanklachten: "Drie dingen zijn zeker in het leven", zei een woordvoerder, "de dood, de belastingen en de bemoeienis van RT met de Amerikaanse verkiezingen".
Verfijnde technieken
Trump beschuldigt het Amerikaanse ministerie van Justitie op zijn beurt van pogingen om hem een verkiezingsnederlaag te bezorgen.
Volgens de Amerikaanse justitie gebruikt Rusland in toenemende mate verfijnde technieken bij zijn verkiezingsinmenging. Zo zou de Russische propaganda zich richten op specifieke groepen kiezers in de staten waar Republikeinen en Democraten elkaar weinig ontlopen.
Rusland probeerde volgens de Amerikaanse inlichtingendiensten ook in 2016 en 2020 de verkiezingen ten gunste van Trump te beïnvloeden. In 2016 won hij van Hillary Clinton, in 2020 verloor hij van Joe Biden.