Bombardement in Hawija was riskanter dan berekend, maar werd toch doorgezet
Voor het Nederlandse bombardement in het Iraakse Hawija, waarbij zeker zeventig burgers om het leven kwamen, was bekend dat "de verwachte nevenschade groter zou kunnen zijn" dan uit berekeningen naar voren kwam. Dat blijkt uit interne documenten van Defensie, die met een beroep van NOS en NRC op de Wet openbaarheid van bestuur zijn vrijgegeven.
De berekeningen werden gemaakt in de zogenoemde CDE, de Collateral Damage Estimation. Daarmee werd ingeschat hoeveel burgerdoden er te verwachten waren. Voor alle landen in de internationale coalitie gold in 2015: als vooraf duidelijk was dat er ook maar één burgerdode zou vallen, mocht een aanval niet worden uitgevoerd. Ook bij de aanval op Hawija was dat berekende aantal nul.
Maar de Amerikaanse software was niet in staat om uit te rekenen hoe groot de impact zou zijn van een tweede ontploffing, die kan ontstaan bij het bombarderen van een bommenfabriek, zoals in Hawija. Dus werd een inschatting gemaakt op basis van eerdere aanvallen op bommenfabrieken. Men concludeerde daaruit dat de verwachte nevenschade groter zou kunnen zijn dan de berekeningen lieten zien, maar dat de schade "niet buiten het industriële complex zou reiken en er bij nacht dus alleen materiële schade zou zijn".
Met de kennis van nu blijkt dat een misvatting te zijn geweest. Meer dan 400 gebouwen raakten beschadigd, en meer dan zeventig burgers kwamen om het leven. Defensie wijt dat aan de aanwezigheid van meer munitie in de fabriek dan men van tevoren wist. De procedure deugde wel, concludeert het ministerie.
"De mogelijke schade werd door de Nederlandse Red Card Holder (RCH) beoordeeld als niet buitensporig in verhouding tot het verwachte militaire voordeel". Zo staat beschreven in het onderzoek dat Defensie zelf naar het incident deed.
Verslaggever Lex Runderkamp was vorig najaar in Hawija; vier jaar na de bomaanval was daar nog veel schade te zien:
Driemaal moest het kabinet zich dit najaar voor de kwestie verantwoorden in de Tweede Kamer. Volgens premier Rutte kon de Kamer al die jaren niet worden bijgepraat over het incident omdat het "protocol" het op dat moment niet toeliet vanwege de veiligheid van de vliegers.
Het is niet zo dat kennis over wel of geen burgerslachtoffers gedeeld had kunnen worden met de Kamer, want vanwege de veiligheid van vliegers was het protocol op dat moment dat dit niet met de Kamer werd gedeeld.
NRC en NOS vroegen ook alle documenten op die betrekking hebben op het transparantiebeleid van het kabinet, maar nergens blijkt dat er een protocol was dat niet toestond dat de Kamer werd geïnformeerd. Het enige protocol dat is gedeeld is "de procedure minimaliseren/melden burgerslachtoffers", waarin de afspraken staan die de betrokken ministeries maakten bij de aanvang van de missie tegen IS in 2014.
Uit dat protocol blijkt juist het tegendeel: "Per casus (...) wordt bezien of de Tweede Kamer op de hoogte moet worden gesteld", zo is de afspraak bij incidenten met burgerdoden. In geen enkel document wordt verwezen naar de veiligheid van de vliegers of afspraken die met vliegers zouden zijn gemaakt.
Pas als minister van Defensie Bijleveld in 2019 gehoor wil geven aan de wens van Kamer om transparanter te zijn, wordt de Nationaal Coördinator Terrorismebestrijding en Veiligheid (NCTV) gevraagd om een analyse te maken van de "mogelijke risico's voor de veiligheid" wanneer het beleid zou worden aangepast. Wat de uitkomst van die analyse is, wordt niet vermeld.