Opkomst was hoogste sinds 1989, maar 'sommige geluiden niet vertegenwoordigd'
De geschatte opkomst bij de verkiezingen voor het Europees Parlement was gisteren met 46,8 procent de hoogste sinds 1989. De opkomst was bovendien 5 procentpunt hoger dan bij de vorige verkiezingen in 2019.
Het gestegen animo kwam voor onderzoeker Josje den Ridder van het Sociaal en Cultureel Planbureau onverwachts. "De campagne kwam pas heel laat op gang. En de lijstrekkers zijn vrijwel onbekend gebleven."
Als ze een verklaring moet geven, denkt ze aan de strijd tussen enerzijds pro-Europese partijen als GroenLinks-PvdA en anderzijds eurokritische partijen als de PVV. "Zo'n tweestrijd kan maken dat kiezers denken: 'Het is belangrijk dat die partij wint', en daarom gaan."
Wel is de opkomst nog steeds laag in vergelijking met bijvoorbeeld landelijke verkiezingen, gemeenteraadsverkiezingen en Provinciale Statenverkiezingen, benadrukt Den Ridder. Ook vergeleken met andere EU-landen scoort Nederland traditioneel laag met de Europese verkiezingen. Dat vindt ook onderzoeker Sjoerd van Heck van Ipsos I&O belangrijk om te benoemen. "De helft van ons land is niet gaan stemmen."
Klimaat en migratie
De Europese verkiezingen werden voor het eerst gehouden in 1979. In dat jaar was het opkomstpercentage in Nederland 58,1 procent. Bij de vier verkiezingen daarna daalde de opkomst elke keer, tot 30 procent in 2000. Sindsdien lag het opkomstpercentage weer wat hoger, hoewel het wel schommelde. Gisteren was er dus opnieuw een toename.
"Deze verkiezingen gingen veel meer dan de vorige Europese Parlementsverkiezingen over onderwerpen waar Europa iets over te zeggen heeft, zoals klimaat en migratie", verklaart Anna van der Vleuten, hoogleraar internationale betrekkingen aan de Radboud Universiteit in Nijmegen in NOS Met het Oog op Morgen. Omdat GroenLinks-PvdA over deze onderwerpen heel anders denkt dan bijvoorbeeld de PVV, viel er volgens haar echt "iets te kiezen".
Maar SCP-onderzoeker Den Ridder twijfelt of grote groepen kiezers het belang van de EU meer zijn gaan inzien. "Ik heb daar nog geen aanwijzingen voor gezien in onderzoeken. Misschien is een kleine groep de EU belangrijker gaan vinden, maar het merendeel blijft nog altijd gewoon thuis."
Mensen die niet gaan stemmen, vinden Europa "niet belangrijk voor hun dagelijks leven", zegt Den Ridder. Andere redenen dat mensen thuisblijven, zijn volgens haar dat ze weinig kennis hebben over de Europese Unie, of geen vertrouwen hebben in de Europese politiek. "Mensen hebben dan het gevoel dat hun stem er niet toe doet."
Kiezers die wel naar de stembus gaan, doen dat vaak omdat ze dat als hun plicht zien, zegt Den Ridder. "Zij denken: we leven in een democratie, en het hoort erbij dat je gaat stemmen."
Niet representatief
Thuisblijvers en stemmers zijn niet willekeurig verdeeld over de samenleving. "Mensen met een hbo- of wo-opleiding gaan vaker stemmen, net als bijvoorbeeld gepensioneerden", zegt Den Ridder. "Daardoor zijn bepaalde geluiden en belangen niet vertegenwoordigd."
Ook slagen sommige politieke partijen er beter in dan andere partijen om hun achterban naar de stembus te krijgen. Zo bleef 56 procent van de mensen die bij de afgelopen landelijke verkiezingen op de PVV stemden nu thuis. Bij GroenLinks-PvdA is dat een stuk lager: 22 procent.
"Dan kom je wel bij de vraag: wat zegt deze uitslag nu over de stand van het land?", zegt Van Heck. "En dat is wel lastig om te zeggen. De uitslag bij Europese verkiezingen is niet representatief voor de partijvoorkeur van alle stemmers."
Als alle kiesgerechtigden waren gaan stemmen hadden we een heel andere uitslag gehad, denkt Den Ridder. "Als je kijkt naar de huidige landelijke verhoudingen was er dan een betere uitslag mogelijk geweest voor de PVV."