De Champions League-obsessie van Parijs: Racing Club aasde voor PSG al op succes
Enzo Francescoli, David Ginola en Pierre Littbarski. Het waren de Neymar, Kylian Mbappé en Lionel Messi van de jaren tachtig. Zij waren namelijk de sterren van Matra Racing Club de Paris, een ambitieuze club die de Europa Cup I naar Parijs wilde halen.
Dat Europese succes bleef uit en dus wacht Parijs nog altijd op de eerste winst van het belangrijkste toernooi van het clubvoetbal. Want ook Paris Saint-Germain, vanavond tegenstander van PSV in de Champions League, pakte sinds de oprichting in 1970 nog nooit een Europese hoofdprijs.
En Racing Club? Dat is inmiddels weer een bescheiden club op het vierde Franse niveau.
"Het was een mooie club met mooie namen en heel veel ambities. Maar die heeft het niet waar kunnen maken", zegt Sonny Silooy, die er eind jaren tachtig twee seizoenen speelde. Hij won geen Europa Cup, maar streed in zijn tweede jaar tegen degradatie. Daarna ging hij snel weer terug naar Ajax.
De nieuwe Berlusconi
Dat hij vertrok, kwam ook doordat de rijke eigenaar zijn handen alweer aftrok van de club. Matra was het speeltje van de Franse zakenman Jean-Luc Lagardère, de directeur van het gelijknamige bedrijf dat tijdschriften, auto's, wapens en vliegtuigen produceerde. Lagardère deed de club weer van de hand en nam de ongeveer 100 miljoen euro aan verlies op de koop toe.
De droom die hij had, viel in duigen. Silooy weet nog met welk vooruitzicht hij werd gehaald: "Ze wilden het doen zoals AC Milan en Olympique Marseille: met rijke eigenaren als Belusconi en Tapie", zegt de vleugelverdediger van weleer. "Wij hadden ook zo'n man. Maar na die twee jaar had-ie wel genoeg gezien."
Silooy denkt dat het project met wat meer geduld een succes had kunnen worden. Maar juist dat was snel op. "Geduld bestaat niet in Parijs", zei toenmalig coach Alain de Martigny later in The New York Times. "We staan veel meer in de schijnwerpers dan clubs uit andere plaatsen in Frankrijk. Dat is altijd zo geweest. Een team in Parijs kan niet gemiddeld zijn."
Racing haalde in het jaar nadat Lagardère was vertrokken nog wel de bekerfinale, maar vrij snel daarna werd de neerwaartse spiraal ingezet. Het Parc des Princes, het stadion waar in eerste instantie zowel Racing Club als PSG speelde, werd vaarwel gezegd. Want het grote stadion was zelden vol.
Kinderen in het groen
David Ginola omschreef het treffend in The New York Times. "Ik herinner me een thuiswedstrijd in het Parc des Princes. Om het stadion vol te krijgen mochten kinderen gratis naar binnen."
Maar zelfs met de kinderen werd niet het gewenste effect bereikt. "We speelden tegen Saint-Étienne. Toen ik naar buiten ging voor de warming-up keek ik om me heen en zag ik overal kinderen in het groen (de kleur van Saint-Étienne, red.). Het leek wel een uitwedstrijd."
Nu speelt de club in het Stade Colombes. Daar worden geen grote successen behaald door de voetballers, maar Nederland won er tijdens de afgelopen Olympische Spelen wel twee keer hockeygoud. Een eindzege in een groot toernooi, dat lijkt voor het Parijse voetbal nog ver weg.
De kans dat de stad met PSG een grote Europese trofee wint, lijkt er niet groter op te worden nu de grote sterren de club hebben verlaten.
En dus moeten de trotse Parijzenaren het nog altijd doen zonder een Europa Cup I of Champions League, eentje minder dan in Eindhoven in de prijzenkast staat.