Bijen en andere bestuivers ernstig bedreigd, nieuwe telmethode moet helpen
Francien Yntema
Redacteur binnenland
Francien Yntema
Redacteur binnenland
Langzaam een halve kilometer lopen en tellen hoeveel bijen en andere bestuivende insecten je ziet: door heel Europa worden vrijwilligers daar nu in getraind. Bestuivers hebben het namelijk moeilijk en dat bedreigt volgens de Europese Commissie ook onze voedselzekerheid, ons welzijn en de economie. In 2030 wil de Commissie het tij keren en daar moet een nieuw monitoringsnetwerk bij helpen.
Mensen profiteren dagelijks van het werk van deze insecten. Zo'n 4 op de 5 voedselgewassen en bloeiende wilde planten in Europa zijn (deels) afhankelijk van bestuiving door duizenden soorten insecten, stelt de Europese Commissie. Daarmee leveren ze een belangrijke bijdrage aan de landbouwopbrengsten én dragen ze bij aan de gezondheid en veerkracht van ecosystemen.
Maar de bestuivende insecten staan onder druk. Afgelopen decennia daalden hun aantallen en de diversiteit ervan dramatisch, schrijft de Commissie. "Veel soorten zitten op de rand van uitsterven."
Koos Biesmeijer van Naturalis laat zien welke soorten er zijn verdwenen en wat de gevolgen daarvan zijn:
Onderzoeksinstituten uit meerdere EU-lidstaten zetten nu een netwerk op waarin vrijwilligers en professionals monitoren hoe de aantallen wilde bijen, vlinders, zweefvliegen en motten zich ontwikkelen. Dat doen ze regelmatig, over een langere periode en allemaal op dezelfde manier.
Het veld in
Zulke structurele monitoring ontbreekt nu nog, zegt bijenkenner Koos Biesmeijer. Hij is wetenschappelijk directeur van Naturalis en een van de aanjagers van het project. "Onze kennis komt bijvoorbeeld van mensen die bijen leuk vinden en naar verschillende plekken gaan om bijzondere soorten te zien. Wetenschappers doen ook onderzoek, maar hun projecten duren meestal slechts een paar jaar."
"De kennis is dus gefragmenteerd en uit grote delen van Europa hebben we nauwelijks informatie", zegt Biesmeijer. "De puzzelstukjes die we wel hebben laten zien dat het slecht gaat, maar het beeld is incompleet."
Het nieuwe meetnet moet in 2026 staan. Vrijwilligers trekken nu al het veld in om uit te vinden wat in de praktijk werkt. Uiteindelijk moeten er zeker 2000 monitoringslocaties in Europa komen, in stedelijke, landelijke en natuurgebieden. Het netwerk is onderdeel van de 'New Deal' voor bestuivers.
Goed weer noodzakelijk voor telling
In Nederland zijn voor het nieuwe netwerk nu elf vrijwilligers actief, op vijf locaties: van de Amsterdamse Waterleidingduinen tot de Alblasserwaard. Van april tot september tellen en vangen ze maandelijks een dag lang insecten in hun 'eigen' onderzoeksgebied van een vierkante kilometer. Ze volgen trainingen om dit goed te kunnen.
Voor een velddag moet het weer goed zijn, vertelt projectmedewerker Merel Bozua. "Weinig wind, weinig regen, minstens 13 graden en het liefst een zonnetje, anders houden de vliegende beestjes zich schuil."
De vrijwilligers lopen een aantal keren langzaam een stuk van 500 meter door hun gebied. Steeds tellen ze hoeveel exemplaren ze zien van bijvoorbeeld verschillende bijengroepen zoals de robuuste grote bijen, kleine bijen en 'honingbijen'. Of van zweefvlieg-groepen zoals de geel-gevlekte/gestreepte zweefvliegen en de hommelachtige zweefvliegen, zegt Bozua.
Harige pootjes
Omdat er in Nederland ruim 300 soorten zweefvliegen en een vergelijkbaar aantal soorten wilde bijen voorkomen, is het vaak onmogelijk om met het blote oog vast te stellen wat er precies voorbij vliegt. Daarom vangen de vrijwilligers ook insecten in potjes met water en zeepsop. Expert van Naturalis leggen ze onder de microscoop en stellen vast om welke soort het gaat. Bijvoorbeeld door naar de beharing op de pootjes te kijken en de vorm van het achterlijf.
Vrijwilligers aan het werk in de Amsterdamse Waterleidingduinen:
"Dit is een mooi initiatief, dat zichtbaar zal maken hoe het met de verschillende groepen bestuivers gaat", reageert hoogleraar plantenecologie en natuurbeheer David Kleijn van de Wageningen Universiteit. "Het enige jammere is dat dit project ons niet zal vertellen hoe het met al die honderden individuele soorten gaat. Dat is niet haalbaar vanwege de zeldzaamheid van de meeste soorten."
Tuin vol bloemen
Biesmeijer erkent dat het meetnetwerk vooral de globale trends in kaart brengt: hoe de totale aantallen door de tijd heen veranderen én hoe groot of klein de soortenrijkdom is. Daarnaast noemt hij het meetnet noodzakelijk om te beoordelen wat het effect is van beschermende maatregelen zoals veranderingen in natuur- of landbouwbeleid.
Er zijn al wel vuistregels over wat helpt. "Wat die insecten nodig hebben is een gezonde leefomgeving, voedsel en een plek om zich voort te planten", zegt Biesmeijer. "Bijen hebben het nu bijvoorbeeld moeilijk omdat er door intensief grondgebruik minder bloemen en nestplekken zijn in heggen, slootranden en bermen dan voorheen."
Meer bloemen in tuinen en op balkons zaaien helpt een beetje, maar lost het probleem niet op, zegt hij. "De soorten die bescherming nodig hebben, leven grotendeels in natuurgebieden, in open terreinen en op graslanden. Aantrekkelijkere tuinen helpen zo'n twintig algemene soorten die daar leven. Veel bijen op de rode lijst hebben daar niets aan."