Monument op de Dam: gedenkteken vol vergeten betekenis
Lambert Teuwissen
redacteur Online
Lambert Teuwissen
redacteur Online
Al 65 jaar is het Monument op de Dam het middelpunt van de Nationale Dodenherdenking. Elke 4 mei is de rijzige zuil op zijn concentrische verhoging het toneel van kransleggingen, de Taptoe en twee minuten stilte.
Ondanks die prominente plek zullen veel Nederlanders nauwelijks de details van het gedenkteken kennen. Want wat is de symboliek achter de beeldengroepen, wie begrijpt de cryptische tekst die erop is aangebracht en wie weet dat er "zinrijke aarde" is samengebracht in de urnenmuur van het monument?
De vergeten symboliek van ons bekendste oorlogsmonument:
Het huidige monument had twee tijdelijke voorgangers. Direct na de oorlog werd midden op het plein een Vrijheidsboom opgezet, tegenover het Koninklijk Paleis. Daarachter, in wat toen nog het Damplantsoen was, kwam een sculptuur van een uit de as herrijzende feniks en een tijdelijk mausoleum: een bakstenen hal met muurschilderingen, met in riet de vlaggen van de geallieerde landen ervoor op een houten staketsel. Het was het middelpunt van de bevrijdingsfeesten in de hoofdstad.
Het werd in 1947 vervangen door een ingetogener en bestendiger tijdelijk monument: een vier meter hoge bakstenen muur met elf nissen, waar urnen uit de elf provincies werden geplaatst. In de donkerrode potten van aardewerk werd grond verzameld van betekenisvolle plekken uit de oorlog. "Aarde door offers gewijd, samengebracht uit gans het land / teken tot in verre tijd, van heugenis en vast band", dichtte Nico Donkersloot voor het gedenkteken. Later werd er nog een urn uit voormalig Nederlands-Indië toegevoegd.
Dit waren die andere monumenten op de Dam:
Daarna sleepte het werk aan het definitieve monument zich jarenlang voort. Een benefietactie om de Dam voor 50 cent per vierkante centimeter symbolisch te verkopen aan het Nederlandse volk, leverde maar een fractie van het benodigde bedrag op.
Ondertussen bemoeiden kunstenaars, ambtenaren, commissies en ministers zich met het ontwerp, ook vaak zonder echt enthousiasme. De Centrale Commissie voor Oorlogs- of Vredesgedenktekens, opgericht om wildgroei aan monumenten te voorkomen, vond het ontwerp te groot voor de drukke Dam. Door de gespletenheid van obelisk en muur miste het bovendien "de klaarheid en zeggingskracht die van het nationale monument mogen en moeten worden verlangd".
Ambtenaren zagen niks in verder uitstel. "De bevolking zal niet aanvaarden, dat er nu, na vijf jaren nog geheel opnieuw zal moeten worden begonnen", waarschuwden ze kunstminister Rutten. "Dat betekent: verlies van veel tijd en van veel geld, en een enorme opschudding in het hele land." Bij hoge uitzondering besloot Rutten daarom de kritiek te negeren, na de verzekering dat de commissie zich "geenszins gefroisseerd zou voelen", omdat "zij zou begrijpen dat u in dit bijzondere geval niet anders meende te kunnen handelen".
"Het is blijkbaar datgene wat Nederland op dit gebied in het huidige tijdsgewricht kan opbrengen", redeneerde de minister. "Latere generaties zullen wellicht eerst in staat zijn het peil daarvan op zijn wezenlijke waarde te bepalen."
Van maquette tot monument:
Het ontwerp van beeldhouwer John Rädecker en architect J.J.P. Oud kon gebouwd worden: een beeldengroep op een 22 meter hoge pyloon van travertijn, voor een half ovalen muur waar de urnen in werden geplaatst. Dat laatste was opmerkelijk, omdat het aanvankelijk de bedoeling was geweest de aarde onder het definitieve monument te storten. Zo zou het nationaal symbool letterlijk op Nederlandse grond komen te staan.
Omdat de urnen echter zo'n integraal onderdeel waren geweest van het tijdelijk monument, zou leeggooien "ongetwijfeld niet gewenste reacties oproepen". Besloten werd de urnen achter zegelstenen met provinciewapens te stoppen. Van de veertien nissen werden er maar twaalf gevuld: plannen om ook uit overzeese gebiedsdelen Suriname en de Antillen aarde te betrekken, kwamen nooit van de grond. Ook een ingezonden suggestie om ook een urn zeewater te plaatsen, voor marine en koopvaardij, haalde het niet.
Wat ik nog goed weet, is dat ik eraan dacht rechtop te lopen.
De nu 82-jarige Jitze Noorman was een van de 48 tieners die op 4 mei 1956 de urnen op draagbaren van de Nieuwe Kerk naar het nieuwe monument mochten brengen. Zijn vader was als lid van het verzet in de oorlog opgepakt en bezweken in concentratiekamp Neuengamme. "Het was een verre reis voor ons kinderen uit Groningen, Friesland en Drenthe, met de trein naar Amsterdam", herinnert hij zich. "Ik trok mijn mooiste kleren aan, het donkerblauwe pak dat ik naar dansles droeg."
In colonne staken de kinderen met de urnen de Dam over, door de mensenmassa, langs de koningin, naar het monument. "Wat ik nog goed weet, is dat ik eraan dacht rechtop te lopen. Als je foto's ziet van die vier leerlingen, dan zie je een die duidelijk rechtop liep, dat was ik."
Bij de urnenmuur stond een militair klaar om de pot over te nemen. "Met het oog op de kwetsbaarheid en de zwaarte van de urn" had de organisatie de begeleiders aangeraden vooraf "de rustigste en sterkste jongen uit Uw groepje voor het aangeven van de urn te kiezen". Toen de dekplaten waren geplaatst, kon het monument officieel worden onthuld.
Het Polygoonjournaal van 4 mei 1956 deed verslag van de onthulling van het Monument op de Dam:
Uit het zicht verdwenen raakten de urnen, ooit als een van de belangrijkste onderdelen van het monument bedoeld, grotendeels vergeten. Ook Noorman heeft er nauwelijks een emotionele binding mee.
"Ik heb meer met Neuengamme", zegt hij over het kamp bij Hamburg waar zijn vader ergens in de eerste maanden van 1945 omkwam. "Dat is voor mij een bedevaart."
"Als ik daar rondloop, denk ik niet alleen aan mijn vader, ik denk aan zijn vrienden uit de verzetsgroep, aan alle Groningers, aan mensen uit al die landen die daar gestorven zijn. Als ik van het kamp wegrijd naar huis, heb ik lange tijd nodig om weer tot mezelf te komen."